Roma, Sinti en woonwagenbewoners zijn volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens de meest achtergestelde en gediscrimineerde bevolkingsgroepen in Europa. Zij hebben het recht om in een woonwagen te wonen, maar er zijn in Nederland door jarenlang actief overheidsbeleid onvoldoende standplaatsen. De wachttijd voor een standplaats is soms meer dan 25 jaar en een deel van de gemeenschap zal waarschijnlijk nooit een plek krijgen. Ook is er onvoldoende diversiteit in het aanbod en krijgen zij veelal te maken met discriminatie.
De Nederlandse overheid heeft diverse mensenrechtenverdragen medeondertekend waardoor de overheid moet zorgen dat de woonwagencultuur beschermd wordt en dat er voldoende standplaatsen voor hen zijn. Dit is nodig, zodat woonwagenbewoners volgens hun tradities en culturele identiteit kunnen wonen.
De overheid heeft deze verplichting jarenlang nagelaten en is het zelfs actief tegengegaan. Nadat in 1999 de Woonwagenwet werd afgeschaft, werden de gemeenten verantwoordelijk voor huisvesting van woonwagenbewoners. De Rijksoverheid heeft toen wel een vijftal beleidsopties voorgedragen aan de gemeentes. De eerste twee varianten daarvan vormden het zogenaamde ‘uitsterfbeleid’: de nuloptie, waarbij vrijkomende standplaatsen werden verwijderd of waar bewoners andere huisvesting werd aangeboden; en het afbouwbeleid, waarbij het aantal woonwagenstandplaatsen worden teruggedrongen tot een kernvoorraad. Door het uitsterfbeleid is het aantal woonwagenstandplaatsen in Nederland sterk afgenomen.
Nederland werd over het discriminerende uitsterfbeleid internationaal op de vingers getikt (o.a. in 2013 door ECRI en in 2015 door CERD). Dat gebeurde ook in Nederland, door het College voor de Rechten van de Mens (in 2014 over de gemeente Oss waarbij PILP ondersteunde en in 2017 over de Rijksoverheid, waar PILP ook intervenieerde). In 2017 concludeerde de Nationale ombudsman dat de (lokale) overheid de mensenrechten onvoldoende centraal stelde bij woonwagenbeleid.
Nieuw woonwagenbeleid heeft onvoldoende effect
Vertegenwoordigers van Roma, Sinti en woonwagenbewoners hebben samen met PILP, ondersteund door advocatenkantoor Houthoff, de Rijksoverheid aangeschreven dat het Rijksbeleid aangepast zou moeten worden, zodat de rechten van woonwagenbewoners niet meer geschonden zouden worden. Dit heeft, na overleg en meerdere bijeenkomsten met de woonwagenbewoners, wetenschappers en de Rijksverheid tot het op 13 juli 2018 gepresenteerde nieuwe beleidskader voor het woonwagenbeleid geleid. De Rijksoverheid erkent dat woonwagenbewoners het recht hebben om in een woonwagen te leven en dat gemeenten dat mogelijk moeten maken.
Helaas sorteert het nieuwe beleidskader onvoldoende effect. De meeste gemeenten in Nederland pakken het niet snel en slagvaardig genoeg op. Volgens de Nationale ombudsman en het College voor de Rechten van de Mens worden de rechten van de woonwagenbewoners dan ook al te lang onvoldoende beschermd en wordt onvoldoende rekening gehouden met de bijzondere positie van woonwagenbewoners. Dit leidt tot discriminatie.
Wat doet PILP?
Het doel van PILP is om Roma, Sinti en woonwagenbewoners in Nederland te ondersteunen in de bescherming en verwezenlijking van hun rechten. PILP richt zich vooral op de problemen rondom het woonwagenbeleid, zoals het tekort aan (diverse) woonwagenstandplaatsen en discriminerende beleidsvoering op gemeentelijk en landelijk niveau.
Om dit doel te bereiken is PILP sinds de oprichting in 2014 beschikbaar voor advies aan Roma, Sinti en woonwagenbewoners. Ook is PILP sindsdien betrokken geweest bij verschillende juridische procedures en onderzoeken.
Ook heeft PILP met vertegenwoordigers van Roma, Sinti en woonwagenbewoners in de media aandacht gevraagd voor het discriminerende woonwagenbeleid. Bijvoorbeeld bij The Hague Talks met Sabina Achterberg.