Met het Oordeel van 1 mei 2017 heeft het College voor de Rechten van de Mens beslist dat de Rijksoverheid woonwagenbewoners discrimineert. In deze zaak heeft de interventie van PILP een belangrijke rol gespeeld.
De zaak betrof een klacht van een groep woonwagenbewoners over de Handreiking die de Rijksoverheid in 2006 aan de gemeenten heeft meegegeven. Door de decentralisatie van het huisvestingsbeleid waren gemeenten namelijk verantwoordelijk geworden voor het woonwagenbeleid. Met deze Handreiking heeft de Rijksoverheid handvatten aan de gemeenten mee willen geven bij het ontwikkelen van lokaal woonwagenbeleid. In de Handreiking worden een vijftal beleidsopties aangedragen waaronder als eerste de nuloptie wordt genoemd. Deze nuloptie staat ook bekend als het ‘uitsterfbeleid’ omdat het gericht is op het laten verdwijnen van woonwagenbewoning.
Het College voor de Rechten van de Mens oordeelde in 2014 al dat het uitsterfbeleid discriminerend is . Met het huidige Oordeel maakt het College duidelijk dat de Rijksoverheid ook een verboden onderscheid heeft gemaakt door de nuloptie in haar Handreiking op te nemen.
Het College concludeerde, in lijn met het betoog van PILP, dat:
‘Door de nuloptie als beleidsvariant te noemen heeft verweerder niet alleen onderscheidmakend woonwagenbeleid door gemeenten in de hand gewerkt, maar dit ook op voorhand gelegitimeerd.’
PILP is blij met dit oordeel. Ook de Rijksoverheid kan de woonwagencultuur niet afserveren, maar zou juist meer moeten doen om woonwagenbewoners en hun cultuur te beschermen. We hopen dat de Rijksoverheid een positievere rol gaat spelen in de bescherming van deze cultuur en de gemeenten richtlijnen aandraagt om de woonwagenbewoning een plaats te geven in hun huisvestingsbeleid.
Doet de overheid dat niet, dan overweegt PILP juridische vervolgstappen te zetten.