Op 6 september 2023 heeft de rechtbank Den Haag een tussenvonnis uitgesproken in de zaak van de Stichting Sinti, Roma en Reizigers tegen de gemeente Den Haag. Het belangrijkste doel is bereikt: de Stichting is toegelaten tot de procedure en tijdens de volgende zitting zal de zaak inhoudelijk worden behandeld. De gemeente is nu aan zet om haar inhoudelijke verweer te presenteren.
In deze fase van de procedure gaat het nog niet over de inhoud, maar over of de Stichting de procedure mag voeren (ontvankelijk is). Dit is een technische juridische beoordeling door de rechtbank. Hieronder leggen we stap voor stap het vonnis van de rechtbank uit, omdat er veel vragen zijn vanuit de gemeenschap.
Maar eerst, wat gebeurt er nu na dit tussenvonnis? Het belangrijkste doel is bereikt: de Stichting is toegelaten tot de procedure en tijdens de volgende zitting zal de zaak inhoudelijk worden behandeld. De gemeente is nu aan zet om haar inhoudelijke verweer te presenteren.
Dan nu de uitleg over het tussenvonnis.
Ontvankelijkheid
Om in het algemeen belang op te mogen treden voor woonwagenbewoners in Den Haag moet de Stichting aan specifieke wettelijke criteria voldoen. De gemeente had gezegd dat de Stichting niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard (dat ze niet mag deelnemen aan de procedure) omdat ze niet aan deze wettelijke vereisten voldoet.
Om te bepalen of de Stichting mag deelnemen aan de procedure, heeft de rechtbank de volgende wettelijke vereisten voor collectieve acties beoordeeld:
Statutaire belangen
Volgens de rechtbank mag de Stichting opkomen voor woonwagenbewoners, omdat de statuten van de Stichting als doel vermelden dat de Stichting de belangen behartigt van alle Sinti, Roma en (andere) woonwagenbewoners in Nederland.
Representativiteit
De Stichting komt op voor het algemeen belang dat de mensenrechten van woonwagenbewoners worden gerespecteerd door de gemeente Den Haag. De Stichting heeft ook specifieke eisen (vorderingen) ingediend namens drie groepen woonwagenbewoners en heeft steunbetuigingen verzameld om aan te tonen dat deze groepen haar steunen. Deze groepen zijn:
- Woonwagenbewoners die in Den Haag in een woonwagen wonen.
- Woonwagenbewoners die niet (meer) in een woonwagen in Den Haag wonen, maar dat wel willen en niet op de wachtlijst staan.
- Woonwagenbewoners die niet (meer) in een woonwagen in Den Haag wonen en op de wachtlijst staan voor een woonwagen in Den Haag.
De rechtbank lijkt veel belang te hechten aan de hoeveelheid steunbetuigingen per groep. Na onderzoek heeft de rechtbank helaas geconcludeerd dat er onvoldoende steunbetuigingen zijn van groepen B en C. De rechtbank geeft als reden dat groepen B en C in principe alle woonwagenbewoners in Nederland vertegenwoordigen, terwijl er slechts 36 steunbetuigingen uit groep B en 6 steunbetuigingen uit groep C zijn ingediend. De rechtbank vindt daarom dat de Stichting niet voldoende representatief is voor deze groepen en niet namens hen mag optreden in de procedure.
Hierdoor besluit de rechtbank dat de Stichting niet-ontvankelijk is voor de vorderingen IV en V in de procedure, waarin de gemeente wordt opgedragen beleid te maken voor voldoende standplaatsen voor groep B en C en woonwagenstandplaatsen te realiseren voor groep C.
Voor groep A mag de Stichting van de rechtbank wel opkomen.
Gelijksoortige belangen
Volgens de rechtbank zijn de belangen van groep A voldoende gelijksoortig. Daarmee bedoelt de rechtbank dat daar in één collectieve actie uitspraak over kan worden gedaan, en dat het niet nodig is om naar de bijzondere omstandigheden van individuen te kijken en verschillende procedures voor hen te voeren.
De Stichting mag daarom namens groep A optreden voor de volgende vorderingen (die hier samengevat zijn):
I: Verklaring dat de gemeente in strijd handelt met het discriminatieverbod en het recht op privé-, gezins- en familieleven.
III: Bevel aan de gemeente om te stoppen met discriminerend woonwagenbeleid.
VI: Bevel aan de gemeente om de wachttijd terug te brengen naar het niveau van een sociale huurwoning in Den Haag.
Het lichte ontvankelijkheidsregime
Een organisatie die opkomt voor het algemeen belang hoeft minder strikte wettelijke eisen te volgen dan een organisatie die een collectieve schadevergoeding eist of dat in een vervolgprocedure wil doen.
De rechtbank concludeert dat vordering II, die betrekking heeft op een verklaring dat de gemeente onrechtmatig handelde tegen verschillende groepen woonwagenbewoners, is geformuleerd op een manier die groep A in toekomstige procedures zou kunnen gebruiken om schadevergoeding te eisen. Daarom stelt de rechtbank dat de Stichting voor deze vordering aan strengere wettelijke vereisten moet voldoen. De Stichting voldoet niet aan deze eisen. Daarom mag de Stichting niet verder procederen over vordering II.
Conclusie en hoe verder
Het belangrijkste doel voor deze fase is bereikt: de Stichting is toegelaten tot de procedure, en de zaak zal nu inhoudelijk worden beoordeeld door de rechtbank. Als de vorderingen I, III en VI worden toegewezen, zal dit leiden tot erkenning van de rechten van woonwagenbewoners en mogelijk tot een verandering in het beleid van de gemeente, met name vordering VI.
De Stichting wil nu snel doorgaan naar de inhoud, zodat de mensenrechten behandeld kunnen worden.
Het is nu aan de gemeente om haar inhoudelijke verweer te presenteren. De Stichting verwacht dat de inhoudelijke behandeling van de zaak eind 2023 zal plaatsvinden, met een definitieve uitspraak in 2024. Dit kan langer duren vanwege drukte bij de rechtbank.
Bekijk het item van EenVandaag:
Lees meer over dit dossier hier.