De Afghaanse 1F’ers en de toegang tot het Hof van Justitie
Enkele honderden Afghanen in Nederland behoren tot de zogenaamde 1F’ers. Ze worden verdacht van oorlogsmisdaden omdat ze in de jaren ‘80 en ‘90 van de vorige eeuw voor de Afghaanse geheime dienst zouden hebben gewerkt. De misdaden waarvan deze asielzoekers worden verdacht, zijn neergelegd in artikel 1F van het VN Verdrag betreffende de Status van Vluchtelingen uit 1951 (hierna: het Vluchtelingenverdrag). Vanwege deze verdenking van oorlogsmisdrijven wijst Nederland hun asielaanvragen af. Ze kunnen echter veelal ook niet terug naar hun land van herkomst. Als gevolg hiervan bevindt een grote groep Afghanen zich in limbo.
De toekenning van de 1F-status aan deze Afghaanse vluchtelingen is gebaseerd op een ambtsbericht. Dit ambtsbericht komt erop neer dat alle medewerkers van de Afghaanse veiligheidsdienst in de jaren ‘80 en ‘90, ongeacht de uitgevoerde taken, oorlogsmisdaden zouden hebben gepleegd. In feite zou iedere asielzaak afzonderlijk en individueel moeten worden onderzocht wanneer er een artikel 1F verdenking bestaat. Bovendien zou een dergelijke verdenking tot strafrechtelijke vervolging moeten leiden. In plaats daarvan kent Nederland de 1F-status aan de Afghanen categoriaal toe en heeft dit slechts in twee gevallen geleid tot vervolging (waarvan er één is veroordeeld voor oorlogsmisdaden).
Omdat de individuele betrokkenheid niet wordt onderzocht, belandt een grote categorie Afghanen in een juridisch vacuüm en zijn uitgezonderd van sommige basisvoorzieningen. De gezinsleden, die vaak wel een verblijfsvergunning hebben – en waarvan er inmiddels velen Nederlander zijn (geworden) – worden uitgesloten van toeslagen (huurtoeslag, zorgtoeslag, kinderopvangtoeslag), omdat hun partner/verzorger ongedocumenteerd is. Uitzetting naar Afghanistan is voor de meesten geen veilige optie en daardoor verboden op grond van artikel 3 EVRM. Kort gezegd, ze kunnen geen kant op. Voor sommigen is dit al meer dan 15 jaar hun situatie.
Wat doet PILP?
PILP heeft in 2014 een brainstormsessie georganiseerd met advocaten die zich eerder bezig hebben gehouden met deze problematiek, met PILP-eden en met de Stichting 1F. Advocaat Eertink kwam met het plan om een procedure te voeren om uit te kunnen komen bij het Hof van Justitie over deze kwestie. Dat kan normaal gesproken enkel via prejudiciële vragen, gesteld door een nationale rechter, maar de Raad van State heeft dit altijd geblokkeerd. Dat is een groot probleem, omdat Eertink meende dat er op basis van een eerder arrest over 1F’ers (in een zaak tegen Duitsland) wel veel ruimte zou kunnen zijn bij het Hof van Justitie.
Advocatenkantoor De Brauw Blackstone Westbroek heeft een uitvoerig, scherp en erg volledig procesadvies hierover geschreven. Het idee zou zijn om de staat aan te klagen voor de weigering van de Raad van State om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie.
PILP heeft op basis daarvan vreemdelingenrechtenadvocaten, zelforganisaties en hulpverleners benaderd om cliënten voor de zaak te vinden. Via Marieke van Eik, vreemdelingenrechtsadvocaat bij Prakken D’Oliveira en met veel ervaring op dit dossier, vonden we een cliënt. De dagvaarding is vervolgens gemaakt door advocaten van De Brauw, met medewerking van Marieke van Eik en van PILP. Naast de Afghaanse cliënt is het NJCM mede eiser. Lees ook de pleitnota.
Een unieke samenwerking en een ingewikkelde, maar spannende zaak.